De Siberische tijger kwam oorspronkelijk voor in het Oosten van Rusland (Oost-Siberië) en het noordelijk deel van Mongolië en China.
De populatie is ondertussen echter zo drastisch teruggedrongen dat deze tijger enkel nog voorkomt rond de rivier de Amur (Oost-Rusland).
De Siberische tijger wordt daarom ook wel eens de Amurtijger genoemd. Er zijn momenteel nog naar schatting 450 exemplaren die leven in het wild.
Het is de enige tijger die ook in de sneeuw leeft (Siberië heeft zeer strenge winters en grote temperatuurcontrasten tussen winter en zomer). De Siberische tijger is daarom voorzien van een dikkere vacht (die wisselt i.f.v. de seizoenen). Zijn prooi bestaat voornamelijk uit grotere prooidieren, zoals verscheidene leden van de hertenfamilie en wilde zwijnen.
Doordat de dieren in koude streken gemiddeld groter zijn dan in minder extreme gebieden (dit houdt o.a. de warmte beter bij, omdat de verhouding oppervlakte/volume kleiner is) is de Siberische tijger de grootste ondersoort. Hij heeft dan ook een lengte van 2,7 tot 3,8 meter (het vrouwtje is iets kleiner), heeft een schofthoogte van 105 tot 110 centimeter en weegt tussen de 250 en 280 kilogram.